De impact van de Omgevingswet is fors. Het raakt het bestuur, de ambtelijke organisatie én de samenleving. Daarom bereiden wij ons, net zoals alle andere overheden, al geruime tijd voor op de invoering van de Omgevingswet. Vanuit de raad heeft er tot begin 2022 een raadswerkgroep gefunctioneerd. Speciaal in het leven geroepen om zich te richten op de Omgevingswet. De implementatie wordt in de organisatie programmatisch opgepakt en verloopt via drie hoofdpijlers:
- Kerninstrumenten op orde.
- Bedrijfsvoering (inclusief digitalisering) op orde.
- Cultuur (houding en gedrag) op orde.
De Omgevingswet biedt zowel procedureel als inhoudelijk ruimte voor lokale afwegingsruimte. In samenspraak met stakeholders uit de samenleving, de ambtelijke organisatie en een werkgroep uit de raad zijn “leidende principes” ontwikkeld. Deze dienen als inspiratiebron voor de wijze waarop wij invulling geven aan de Omgevingswet. Er is een programmaplan opgesteld waar uitvoering aan wordt gegeven.
De Omgevingswet gaat naar verwachting in per 1 januari 2023. De Omgevingswet vraagt een andere manier van werken: nog meer integraal, meer afwegingsruimte voor bestuur en flexibiliteit in de aanpak (maatwerk), versnellen en vergemakkelijken besluitvorming. Een belangrijk onderdeel is dat elke gemeente een omgevingsvisie en een omgevingsplan moet hebben. Deze vervangen de huidige structuurvisie, bestemmingsplannen en andere gemeentelijke regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Daarnaast dient voor inwerkingtreding van de wet de nodige besluiten te zijn genomen. Denk bijvoorbeeld aan de legesverordening, lijst bindend advies en lijst verplichte participatie. Veel besluiten zijn al genomen, een aantal is nog in voorbereiding.
Er doet zich een aantal risico’s voor:
- De regie ligt bij het ministerie. De invoering van de wet is al meerdere keren uitgesteld hetgeen de geloofwaardigheid en het besef van urgentie kan aantasten;
- Het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) wordt ontwikkeld vanuit het Rijk. Ook hier zijn we afhankelijk van beschikbaarheid en kwaliteit;
- De veranderpotentie van de organisatie en de medewerkers. Hieraan zal zowel vanuit het programma “Noordoostpolder de Ruimte” als de organisatie zelf veel aandacht worden besteed;
- Draagvlak bij bestuur en samenleving. Ook dit is een speerpunt in het kader van het programma en de organisatie. Zowel voor wat betreft de implementatie van de Omgevingswet zelf als de pilots die in dat verband worden uitgevoerd;
- In de periode rond de invoering van de wet is naar verwachting tijdelijk personeel nodig om de reguliere werkzaamheden te kunnen uitvoeren in een periode van intensieve voorbereiding en scholing van de zittende medewerkers. Omdat dit ook voor andere gemeenten geldt, kan zich hier een knelpunt voordoen. We spelen hier tijdig op in.
- Uitgangspunt dat de Omgevingswet binnen 10 jaar budgettair neutraal moet kunnen zijn ingevoerd is/blijkt niet haalbaar. Dit kan ten koste gaan van de doelen van de wet en doet afbreuk aan de investeringen en inspanningen tot nu toe.
Met name risico 2, 5 en 6 treden momenteel op. De wet is namelijk mede uitgesteld door het niet tijdig gereed zijn van het DSO. De signalen duiden op dat dit risico niet zonder meer snel zal afnemen, wel zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen in voorbereiding. Dit met als doel dat de wet op 1 januari 2023 in kan gaan.
Met betrekking tot risiconummer 5 geldt dat er een enorme krapte op de arbeidsmarkt is. Dit uit zich met name aan de kant van de interne clusters Beleidsontwikkeling en Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). Beheersen van dit risico ligt in het zo goed mogelijk prioriteren tussen reguliere werkzaamheden en werkzaamheden als gevolg van invoering van de Omgevingswet.
De Koepels (Rijk, IPO, UVW en VNG) zijn overeengekomen dat elke overheid de eigen kosten voor rekening neemt, maar dat de invoering budgettair neutraal moet kunnen verlopen (risiconummer 6). De kosten voor zowel de invoering als exploitatie zijn echter aanzienlijk. Noordoostpolder heeft daarom in 2020 bij de ALV-VNG een motie ingediend om deze zorgen voor het voetlicht te brengen. Deze motie is nagenoeg unaniem aangenomen. In lijn met de eerder gemaakte afspraken tussen de Koepels is een start gemaakt met het monitoren van de structurele financiële effecten van de Omgevingswet (in de komende jaren). Tegelijkertijd heeft minister De Jonge in de beantwoording van Kamervragen het volgende aangegeven (26 januari 2022): ‘Gezien het uitgangspunt in het Financieel Akkoord wordt het redelijk geacht om aan te sluiten bij een motie die tijdens de algemene ledenvergadering van de VNG (september 2020) hierover is aangenomen en in te zetten op een terugverdientijd van 10 jaar waarin overheden de transitiekosten moeten kunnen terugverdienen.’